Wat een genoegen om in dit nieuwe jaar weer te kunnen golfen, alhoewel het winter is kunnen wij op onze baan nog goed uit de voeten. In Alkmaar, of moet ik Bergen zeggen, moeten ze in de blubber voortdurend naar hun verdwenen bal zoeken, wintergreens op andere banen, nee daar hebben wij nauwelijks last van. De vrouwen en mannen slaan er hier lustig op los. Ballen worden onverminderd in het water geslagen, anderen spelen rondes met ongekende stablefordpunten.

Toch was ik even in het warme buitenland. Op de eerste tee werd ik verwelkomd door Thom, met een H van HaHa voegde hij eraan toe. Thom sprak dit in het Engels maar al snel maakte ik hem duidelijk dat wij op Spierdijk speelden. Dit is mijn Mathilde, ging hij verder, wij hebben hier een “pied a terre”. Hij sloeg niet onverdienstelijk af en ik ook niet. Mathilde haar bal haal de twintig meter niet en verdween in de bosjes. “schatje, je kunt toch beter”. Mathilde reageerde niet en sloeg een goede tweede bal. “Waar ligt dat, Spierdijk, vroeg hij mij. Tussen Obdam en Avenhorn, antwoordde ik. Dit bleek onvoldoende informatie, “hoe schrijf je dat?”. Gewoon, Spierdijk, golfclub “de Koggen” Nooit van gehoord, orakelde hij verder, jammer ook dat een golfclub zo heet. Met een beetje creativiteit zou je dit toch ook “Spierdeyck” kunnen noemen, past meer bij een golfclub was de opvatting van Thom. Golf is niet meer wat het geweest is, iedereen doet maar wat. Ik heb aan de wieg gestaan van onze club en ik zal er voor vechten dat het een nette sport blijft. Hij sloeg een bal in de wildernis en dropte een bal op een plaats waar het niet mocht. Mathilde keek het aan met een gezicht dat ze het liefst hole 18 had gehad. Weet U wat het is, zei hij, het is niet meer wat het geweest is. Daar was ik het mee eens en ik zei hem dat ik daar erg blij om was.

Weer terug in ons landje kijk je anders. Snuivend, niezend en hoestend, golfen doen ze. Met enige verbazing zie en hoor ik het aan. Ze doen het gewoon en zeggen dat we het leuk vinden. Wintergreens of niet ze willen tegen het balletje aan slaan. Het maakt niet uit waar een bal vliegt of rolt, we golfen. Toch even niet, de warmte van vorige week nog in de botten, alleen maar kijken. Binnen was het heerlijk warm, het geluid van “nieuwe” biljartballen klonk als muziek in de oren. Wat brengt een mens er toe om dit te doen, vroeg ik mij af, terwijl ik van een kop erwtensoep genoot. Met de muts nog op “ja, het is gewoon lekker”. Met een rode kop “mijn vrouw rekent erop dat ik deze middag niet thuis ben”. Met een snotneus “blijven bewegen is het beste medicijn”. Verwrongen van de kou “ik vraag het mijzelf ook af”. De optimist “nu oefenen betekent straks scoren”. De twijfelaar “misschien was het beter dat ik het niet had gedaan”. De pessimist “hier heb ik de komende dagen last van”. Zijn medespeler “baat het niet dan schaadt het niet”. Zo blijkt ieder argumenten te vinden om iets te doen of te laten. Eén ding hebben ze wel gemeen, ze willen graag iets drinken. Warme chocomel, glühwein, jenever, spul waar je op een zomerse dag niet op zit te achten. Zo te horen zorgen deze dranken er ook voor dat het hoesten en proesten wat makkelijker gaat. Laten we dit in het vervolg gewoon “griepgolf” noemen. Thom houdt daar waarschijnlijk niet zo van, hij golft het liefst op “Spierdeyck” met een mooi zonnetje.

Backspin