Drainage geulen op de fairways vallen onder ABNORMALE TERREINOMSTANDIGHEDEN ➞ R25
De normale omstandigheden op een baan kunnen veranderen door het weer, door dieren of door greenkeepers.

Vast obstakel of abnormale terreinomstandigheid ontwijken.

Wanneer de speler met het innemen van zijn stand of het maken van zijn swing last heeft van een vast obstakel of abnormale terreinomstandigheid mag hij dit ontwijken. Dit mag ook als de bal in of op een vast obstakel of abnormale terreinomstandigheid ligt. Als een vast obstakel of abnormale terreinomstandigheid alleen in de speellijn staat en de speler er geen last van heeft met de stand of swing, dan mag hij het niet ontwijken.

Hoe ontwijk je een belemmering door een vast obstakel of abnormale terreinomstandigheid?
Stap 1 Bepaal het dichtstbijzijnde punt zonder belemmering.
Je zoekt een punt P:
a. zo dicht mogelijk bij de plek waar de bal ligt (de bal laat je voorlopig nog even liggen als referentiepunt)
b. dat niet dichter bij de hole is, en
c. waar je, als de bal daar zou komen te liggen, met je stand en swing geen last van het vaste obstakel of abnormale terreinomstandigheid meer hebt.
Om dit punt P te bepalen, neem je de stok die je zou gebruiken om de slag te maken als het obstakel of abnormale terrein-omstandigheid er niet was geweest. Met deze stok simuleer je de slag, zodat je weet waar je goed kunt staan en je een slag kunt maken. Als je zo klaarstaat, prik je een tee in de grond op de plaats waar je stok de grond raakt om te adresseren.
Dit is punt P.
Stap 2 Bepaal de droppingzone: vanaf punt P mag je nog één stoklengte opzij of naar achter afmeten (niet dichter bij de hole). Tot slot neem je de bal op en drop je hem binnen de uitgemeten stoklengte. Je moet de gedropte bal nu spelen.

Tip: Voor het meten van die ene stoklengte (bij stap 2) mag je zelf kiezen welke stok je neemt. Dat mag de langste stok zijn.